Uit God gevallen onheil, eenmaal hoog
in 't hemelopperste met hem verbonden,
toen afgestoten en zijn weg gevonden,
tuimelt omlaag langs een verlaten boog.
De aarde, die het naar beneden zoog,
naderde snel; het heeft zich diep omwonden
met wat de armen samennemen konden
aan flarden licht, waar het doorheen bewoog.
Tegen een telefoonpaal aan de straat
terechtgekomen, ogen wijd uiteen;
embryonaal het lichaam van de schrik;
een hoorn gevormd, het laatste ogenblik.
De veevoederfabriek, iets verder, laat
het wrak van plastic met zichzelf alleen.
Gerrit Achterberg
07 april, 2006
Abonneren op:
Posts (Atom)